Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • lif·ter
Woordherkomst en -opbouw
  • afgeleid van de werkwoordstam van liften met het achtervoegsel -er
enkelvoud meervoud
naamwoord lifter lifters
verkleinwoord liftertje liftertjes

Zelfstandig naamwoord

de lifterm

  1. (verkeer) iemand die gratis als passagier meerijdt met een langs de weg aangehouden auto
    • De lifter had maar weinig bagage. 
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be