• lief·de·werk
enkelvoud meervoud
naamwoord liefdewerk liefdewerken
verkleinwoord

het liefdewerko

  1. onbetaald vrijwilligerswerk dat je met plezier doet
    • Men nam een helder stuk loodglas. Daarin tikte men met een diamantstift kleine putjes. De kracht van de tik was bepalend. Een harde tik gaf een groot putje. Een zachte tik een kleine. Een scheve tik: ovaal. Al tikkende kwam Schouman tot gedetailleerde voorstellingen, zoals een rozentak of een man die zijn hoed licht en, aardig droste-effect, een glas heft. Het was liefdewerk. Schoumanverdiende er niets mee. [2] 
  2. een term die in de 19e en 20e eeuw vooral in katholieke kringen in Nederland werd gebezigd om een 'daad van naastenliefde' of een 'vorm van liefdadigheid' aan te duiden
    • Dag en nacht aan het werk. Slapen op een stapelbedje in een zaal in de Stadsschouwburg. En het is allemaal liefdewerk Jannie Legemaate-Willems (73) uit Zierikzee doet dit al 28 jaar. [3] 
  • liefdewerk oud papier
onbetaald vrijwilligerswerk
85 % van de Nederlanders;
54 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Volkskrant Stefan Kuiper 24 maart 2017
  3. Tubantia Anne Nijtmans 20-07-17
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be