Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • le·vens·taak
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord levenstaak levenstaken
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de levenstaakv / m

  1. de taak die je moet vervullen in het leven, de reden waarom je leeft
    • Na Palm Island zeilen we verder zuidwaarts en ankeren weer voor een stukje artificieel paradijs. De vijftienhonderd bewoners van het eilandje Mustique hebben hun levenstaak gemaakt van het verzorgen van Mick Jagger, Tommy Hilfiger, Bryan Adams en andere superrijken die hier op dit privéstukje wereld in hun megavilla's bij elkaar zijn gekropen. [2] 
    • Een monumentaal pand vol antiek onderhouden en beheren, kost tijd. Bos en Koning beschouwen het als hun „levenstaak” om alle geërfde en gekregen meubels, schilderijen, tapijten en instrumenten in goede staat over te dragen aan volgende generaties. Niet zozeer aan hun eigen kleinkinderen, „dat zou ik ze niet mee willen opzadelen”, maar als een museum. [3]  
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Zwagerman, Marianne
    Leven als Jarmund ISBN 978-90-214-5595-2 pagina 28
  3. NRC Frederiek Weeda 15 september 2016