levenslustig
- le·vens·lus·tig
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | levenslustig | levenslustiger | levenslustigst |
verbogen | levenslustige | levenslustigere | levenslustigste |
partitief | levenslustigs | levenslustigers | - |
levenslustig
- vol met energie en vrolijkheid
- De levenslustige jongen genoot met volle teugen van de vakantie en de examenfeesten.
- Maar waar was dat vrolijke, levenslustige glimlachje, dat toch ook bij een prinsesje hoorde, als ik me dat goed herinner uit de sprookjes die mijn moeder me voorlas toen ik zo oud was als de kinderen die hier in deze zaal stonden? [1]
- Het woord levenslustig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "levenslustig" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Sandes, DavidDe wondermethode 2006 ISBN 9044509543 pagina 145
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be