[1] De zitbank van de voorste lessenaar is duidelijk zichtbaar opgeklapt.
[2] Een koperen lessenaar voor de voorzanger
  • les·se·naar
enkelvoud meervoud
naamwoord lessenaar lessenaars
verkleinwoord lessenaartje lessenaartjes

de lessenaarm [3]

  1. meubel met een hellend bovenblad als overzichtelijke plaats voor een te lezen of te schrijven tekst
    Vaak is er onder het bovenblad een bergplaats. De omvang kan sterk uiteenlopen: een open kastje dat op een tafel wordt gezet, een hoog meubel dat zelf op de grond staat en in kerken en scholen kan het ook om een constructie met een zitplaats gaan.
    • Op een hete middag stapte Johnson als kersverse premier uit zijn dienstauto voor 10 Downing Street. Hij nam plaats achter de lessenaar, met de deur naar zijn ambtswoning achter zich, en hield een toespraak vol ambitie, overlopend van branie, gelardeerd met zelfvertrouwen. [4]
  2. (muziek) standaard om bladmuziek op te plaatsen
    • Hij had een stevige lessenaar die wel tegen de wind bestand was. 
98 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[5]