• le·ger·ben·de
enkelvoud meervoud
naamwoord legerbende legerbenden
legerbendes
verkleinwoord - -

de legerbendev / m

  1. (militair) (verouderd) groep soldaten van willekeurige omvang die als geheel binnen een grotere krijgsmacht zelfstandig slag kunnen leveren
     En toen de veldwachters kwamen om Teeuwis te halen, was er een soort van burgerwacht op de been. En die burgerwacht stond als een welgeordende legerbende om Teeuwis heen.[2]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Alie van Wijhe-Smeding
    De Zuiderzeevisschers in:
    P.J. Meertens & Anne de Vries (red.)
    De Nederlandse volkskarakters. (1938), J.H. Kok, Kampen, p. 246