leeuwenbek
  • leeu·wen·bek
enkelvoud meervoud
naamwoord leeuwenbek leeuwenbekken
verkleinwoord leeuwenbekje leeuwenbekjes

de leeuwenbekm

  1. (bloemplanten) een plantengeslacht Antirrhinum   uit de weegbreefamilie (Plantaginaceae  ) waarvan de bloemen lijken op de muil van een leeuw
    • In de oostelijke Pyreneeën groeien gele en rozerode leeuwenbekjes (Antirrhinum majus), maar oranjebloemige varianten zie je er nauwelijks.[3] 
    • Regen slaat neer op haar boek als Elja van Dongen zoekt of de bloem waarnaast ze gehurkt zit de kale jonker of de kruldistel is. 'Voelen, kijken, ruiken, vergelijken - soms zelf proeven', zegt ze, 'dat komt er allemaal bij kijken.'Terwijl boven het gezelschap een aalscholver langswiekt en de gids overeind komt ('De kale jonker, inderdaad'), gaat de vrouw van het vakantiespellenboek onverdroten verder: 'Berenklauw, wolfspoot, leeuwenbek, zwanebloem...'[4]  
98 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[5]
  1. leeuwenbek op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. NRC 19 augustus 2006
  4. Volkskrant Stijn Aerden fotografie Guus Dubbelman 23 september 2000
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be