lauden
- lau·den
- alleen meervoud, van Latijn laudes, in de betekenis van ‘kerkelijk getijde’ voor het eerst aangetroffen in 1629 [1] [2] [3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | - | lauden |
verkleinwoord | - | - |
de lauden mv
- (religie) tweede getijde van de dag waar weer de nodige gebeden dienen te worden gehouden
- Het woord lauden staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "lauden" herkend door:
17 % | van de Nederlanders; |
17 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ lauden op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "lauden" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be