• com·ple·ten
enkelvoud meervoud
naamwoord - completen
verkleinwoord - -

de completenmv

  1. (religie) achtste en laatste getijde van de dag
44 % van de Nederlanders;
49 % van de Vlamingen.[4]


vervoeging van
completar

completen

  1. aanvoegende wijs derde persoon meervoud tegenwoordige tijd (presente) van completar
  2. gebiedende wijs (bevestigend en ontkennend) derde persoon meervoud tegenwoordige tijd (presente) van completar