• läm·pad
Naar frequentie 17949
A: nominatief stellend vergrotend overtreffend
onbepaald /
sterk
g enkelvoud lämpad - -
o enkelvoud lämpat
meervoud lämpade
bepaald / zwak
alle vormen lämpades - -
bep. enkelvoud bij een
mannelijke persoon of
een mannelijk dier ook:
lämpades
B: genitief stellend vergrotend overtreffend
onbepaald /
sterk
g enkelvoud lämpades - -
o enkelvoud lämpats
meervoud lämpades
bepaald / zwak
alle vormen lämpades - -
bep. enkelvoud bij een
mannelijke persoon of
een mannelijk dier ook:
lämpades

lämpad, g

  1. geschikt, juist, passend
  2. doelmatig, effectief, raadzaam

lämpad

  1. voltooid (verleden) deelwoord lijdende vorm van lämpa