lämpat
- läm·pat
Naar frequentie | 9338 |
---|
lämpat
- onbepaald nominatief onzijdig enkelvoud van lämpad
lämpat
- supinum bedrijvende vorm van lämpa
hade lämpat
- voltooid verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van lämpa
har lämpat
- voltooide tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van lämpa
må ha lämpat
- voltooide tijd aanvoegende wijs bedrijvende vorm van lämpa
skall ha lämpat
- voltooid toekomende tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van lämpa
skulle ha lämpat
- voltooide tijd voorwaardelijke wijs bedrijvende vorm van lämpa