lämpade
- läm·pa·de
Naar frequentie | 28964 |
---|
lämpade
- bepaald nominatief gemeenschappelijk geslacht van lämpad
lämpade
- onbepaald nominatief meervoud van lämpad
lämpade
- verleden tijd aantonende wijs lijdende vorm van lämpa
låt oss lämpade
- eerste persoon meervoud gebiedende wijs van lämpa
må lämpade
- tegenwoordige tijd aanvoegende wijs bedrijvende vorm van lämpa
skall lämpade
- toekomende tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van lämpa
skulle lämpade
- tegenwoordige tijd voorwaardelijke wijs bedrijvende vorm van lämpa
skulle lämpade
- verleden tijd aanvoegende wijs bedrijvende vorm van lämpa