• läm·pa·de
Naar frequentie 28964

lämpade

  1. bepaald nominatief gemeenschappelijk geslacht van lämpad

lämpade

  1. onbepaald nominatief meervoud van lämpad

lämpade

  1. verleden tijd aantonende wijs lijdende vorm van lämpa

låt oss lämpade

  1. eerste persoon meervoud gebiedende wijs van lämpa

må lämpade

  1. tegenwoordige tijd aanvoegende wijs bedrijvende vorm van lämpa

skall lämpade

  1. toekomende tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van lämpa

skulle lämpade

  1. tegenwoordige tijd voorwaardelijke wijs bedrijvende vorm van lämpa

skulle lämpade

  1. verleden tijd aanvoegende wijs bedrijvende vorm van lämpa