kurassier
  • ku·ras·sier
enkelvoud meervoud
naamwoord kurassier kurassiers
verkleinwoord

de kurassierm

  1. (militair) zwaarbewapende ruiter met een helm en een borstharnas
     Vanuit Geraardsbergen verkennen tweehonderd Pruisische Kurassiers West-Vlaanderen. Hun mantel en de lange lansen doen fluisteren dat het Ulanen zijn.[3]
  2. (pejoratief) zich mannelijk voordoende vrouw
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. kurassier op website: Etymologiebank.nl
  3.   Weblink bron “Wat gebeurde er op 22 augustus 1914?” (22/08/2014), De Standaard