• kuf
enkelvoud meervoud
naamwoord kuf kuffen
verkleinwoord kufje kufjes

kuf v / m / o

  1. slechte kroeg, plaats om prostituees te ontmoeten
     (…) na gedwongen onthouding tijdens de lange zeereis gaan ze de wal op om ‘in kroeg, in kuf, in kot, of somtijds in de stoepen’ de ‘hoerenliefde zot’ te zoeken (…).[5]
  2. (paardrijden) (historisch) brede schoen van stro voor paarden om niet weg te zakken in het veen
      Voor het berijden van het vaak zoo vochtige en weeke veen werden de wagenwielen met stroowindsels omhuld en de paarden met strooschoenen of „kuffen" voorzien (…).[6]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. kuf (slechte kroeg) op website: Etymologiebank.nl
  3. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  4. kuf (stroschoen) op website: Etymologiebank.nl
  5.   Weblink bron
    Arie Jan Gelderblom
    ‘De maagd en de mannen. Psychokritiek van de stadsuitbeelding in de zeventiende en achttiende eeuw.’ (1986) in:
    Arie Jan Gelderblom
    Mannen en maagden in Hollands tuin. Interpretatieve studies van Nederlandse letterkunde 1575-1781., proefschrift (1991), Thesis Publishers, Amsterdam, p. 88
  6.   Weblink bron
    C.H. Edelman (red.)
    “De geschriften van Harm Tiesing over den landbouw en het volksleven van Oostelijk Drenthe” (1943), Van Gorcum & comp., Assen, p. 165