kuf
- kuf
- [1] van Nedersaksisch Küffe, cognaat met cof "stal, schuur", in de betekenis van ‘slechte kroeg’ aangetroffen vanaf 1613 [1] [2]
- [2] van Oudfrans coife "kap", in de betekenis van 'stroschoen' aangetroffen vanaf 1901 [3] [4]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kuf | kuffen |
verkleinwoord | kufje | kufjes |
- slechte kroeg, plaats om prostituees te ontmoeten
- ▸ (…) na gedwongen onthouding tijdens de lange zeereis gaan ze de wal op om ‘in kroeg, in kuf, in kot, of somtijds in de stoepen’ de ‘hoerenliefde zot’ te zoeken (…).[5]
- (paardrijden) (historisch) brede schoen van stro voor paarden om niet weg te zakken in het veen
- [1] kit
- Het woord 'kuf' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ kuf (slechte kroeg) op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ kuf (stroschoen) op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Weblink bron Arie Jan Gelderblom‘De maagd en de mannen. Psychokritiek van de stadsuitbeelding in de zeventiende en achttiende eeuw.’ (1986) in:Arie Jan GelderblomMannen en maagden in Hollands tuin. Interpretatieve studies van Nederlandse letterkunde 1575-1781., proefschrift (1991), Thesis Publishers, Amsterdam, p. 88
- ↑ Weblink bron C.H. Edelman (red.)“De geschriften van Harm Tiesing over den landbouw en het volksleven van Oostelijk Drenthe” (1943), Van Gorcum & comp., Assen, p. 165