• krul·len·kop
enkelvoud meervoud
naamwoord krullenkop krullenkoppen
verkleinwoord krullenkopje krullenkopjes

de krullenkopm

  1. kapsel met krullend haar
    • Iedere vrijdagavond, na afloop van hun dienst, togen Teus en Wicher naar het café voor een biertje. Teus, de flamboyante kok, en Wicher, de rustige en bescheiden jongen uit Assen met zijn weelderige blonde krullenkop.[2] 
  2. een persoon met krullend haar
    • Tot de verkiezingen van 2014. De grote leider, Lodewijk Asscher, was weg. En een gezellige idealistische krullenkop nam het over. Pietertje. Hij had geen idee dat de andere partijen jarenlang hun rancune hadden weggeslikt. Hij kon niet bevroeden dat ze nu wraak gingen nemen.[3] 
97 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[4]