krombek
- krom·bek
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | krombek | krombekken |
verkleinwoord |
de krombek m
- Numenius phaeopus soort zangvogel met een kromme bek
- soort snijboon
- inbrekerswerktuig
- [1] regenwulp
- geelbuikkrombek, groene krombek, izabelkrombek, Kaapse krombek, roodkapkrombek, roodteugelkrombek, Senegalese krombek, Somalische krombek, witbrauwkrombek
- Colombiaanse krombektiran, krombekhooiwagenkrab, krombekspotlijster, krombekstrandloper, krombektinamoe, Mexicaanse krombektiran
- krombekbladspeurder, krombektiran
- Het woord krombek staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "krombek" herkend door:
60 % | van de Nederlanders; |
68 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ krombek op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be