kotter
- kot·ter
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘zeilschip’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1747-1787 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kotter | kotters |
verkleinwoord | kottertje | kottertjes |
de kotter m
- (scheepvaart) snelle lichte zeilboot met één achteroverhellende mast.
- (visserij) visserijvaartuig voorzien van een motor.
- 2 visserijvaartuig
1.
vervoeging van |
---|
kotteren |
kotter
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kotteren
- Ik kotter.
- gebiedende wijs van kotteren
- Kotter!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kotteren
- Kotter je?
- Het woord kotter staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kotter" herkend door:
88 % | van de Nederlanders; |
63 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "kotter" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be