Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • korps·geest
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord korpsgeest
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de korpsgeestm

  1. de mentaliteit die heerst in een legerkorps
    • Twee presidentskandidaten zijn gepensioneerde generaals, maar ze zijn niet van één laken een pak. In de boezem van de Indonesische strijdkrachten huisden, achter de façade van eendracht en korpsgeest, altijd meerdere zielen en opeenvolgende lichtingen officieren koesterden uiteenlopende opvattingen over hun rol in de landspolitiek. [2] 
    • Die grote oefeningen, en de missies, binden voor het leven. En die band, dat heet korpsgeest. Dat betekent dat je elkaar helpt als je het zwaar hebt. Je lacht samen, je huilt samen. De korpsgeest is het drijfveer van het korps. Dat merk je ook op bijeenkomsten waarvoor ook veteranen zijn uitgenodigd. Voor hen heb ik ontzag, maar ik voel ook dat er een band is tussen hen en mij. Er zijn alleen oud-mariniers, ex-mariniers bestaan niet. Die fout maken media nog wel eens. Maar ja, burgers hebben moeite zich in de korpsgeest in te leven.” [3] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

82 % van de Nederlanders;
86 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen