kordaat
- kor·daat
- Leenwoord uit het Spaans of Latijn, in de betekenis van ‘ferm’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1658 [1]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | kordaat | kordater | kordaatst |
verbogen | kordate | kordatere | kordaatste |
partitief | kordaats | kordaters | - |
kordaat
- vastbesloten, vastberaden
- ▸ 'Eet nog even een kom warme soep voordat je gaat,'zei mijn zus. Ze roerde kordaat in de dampende pan op het vuur.[2]
1. vastbesloten, vastberaden
- Het woord kordaat staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kordaat" herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "kordaat" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Danielle Teller (vert. Marja Borg)“Er was eens iets anders” (2018), Ambo/Anthos uitgevers , ISBN 9789026346477
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be