ferme
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- fer·me
Bijvoeglijk naamwoord
ferme
- verbogen vorm van de stellende trap van ferm
- ▸ En vanaf dat moment was hij, hoewel in alle andere opzichten nog steeds vanzelfsprekend rechts, een ferme tegenstander geworden van het idee van Zweedse kernwapens.[1]
Verwijzingen
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“De tweede doodzonde” (2020), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044645149
Frans
Uitspraak
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenissen van ‘pacht’ en ‘boerderij’ ontwikkeld uit Oud-/Middelfrans ferme ‘pacht’, (via Oud-/Middelengels) "gepachte plek; boerderij", uit middeleeuws Latijn firma, ferma "pacht; gepachte locatie"
- In de bijvoeglijke en bijwoordelijke betekenis ontwikkeld uit Oudfrans ferme "vast, solide", uit Latijn firmus [1]
Zelfstandig naamwoord
ferme v
- (juridisch) overeenkomst over vruchtgebruik, pachtovereenkomst
- (landbouw) boerderij
Bijvoeglijk naamwoord
ferme
Bijwoord
ferme
Werkwoord
vervoeging van |
---|
fermer |
ferme
- eerste en derde persoon enkelvoud onvoltooid tegenwoordige tijd (indicatif présent) van fermer
- eerste en derde persoon enkelvoud tegenwoordige aanvoegende wijs (subjonctif présent) van fermer
- tweede persoon enkelvoud gebiedende wijs (impératif présent) van fermer
Tussenwerpsel
ferme
- (verouderd) komaan, hup !
- zwijg, mond dicht ! (elliptisch voor ferme-la !, ferme ta gueule!)
Verwijzingen
- ↑ 1 (Etymologie) in: Le Trésor de la Langue Française informatisé (1971-1994) op de website cnrtl.fr .