koopmanshuis
  • koop·mans·huis
enkelvoud meervoud
naamwoord koopmanshuis koopmanshuizen
verkleinwoord koopmanshuisje koopmanshuisjes

het koopmanshuiso

  1. woning van een handelaar die ook een opslagfunctie heeft
     Cavaleristen, die een volkomen ingericht, verlaten koopmanshuis binnengingen, en daar zelfs meer dan genoeg ruimte voor hun paarden aantroffen, namen toch hun intrek in het huis ernaast omdat ze dat nog mooier vonden.[2]
     Ook Kronenburg heeft in Beijing een "schitterende ambtswoning" en Jones-Bos woont in een oud Russisch koopmanshuis in hartje Moskou. "Qua kantoorruimte zitten we een beetje krap. Het kantoor zit onder de residentie, dus eigenlijk woon ik boven de zaak. Handig als er een meter sneeuw ligt."[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Oorlog en Vrede” (1869), van Oorschot, ISBN 978902825115 1
  3.   Weblink bron “Nederlandse ambassadeurs reizen veel en wonen mooi” (30-01-2018), NOS