• kont·lik·ken
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
kontlikken
kontlikte
gekontlikt
zwak -t volledig

kontlikken

  1. overgankelijk (seksualiteit) met de tong een fijn gevoel bezorgen door de huid rond de anus te stimuleren
     Wil hij pijpen, kontlikken, aftrekken?[1]
  2. overgankelijk (figuurlijk) (pejoratief) op overdreven onderdanige manier gunstig proberen te stemmen
     Als de echte professional die ze was, begon ze met enig oordeelkundig kontlikken. ‘Wel, meneer Van Straten, dankzij uw briljante tussenkomst zijn we een heel eind op weg om de controle over deze bijzonder delicate situatie weer in eigen hand te nemen. (…)’[2]
  1.   Weblink bron
    Jonas Gardell (vert. Kim Liebrand)
    “De dood: een verhaal van liefde, ziekte en dood” (2015), De Geus, Breda, ISBN 9789044526844
  2.   Weblink bron
    Sean Black
    “Alarmfase” (2010), De Vliegende Hollander, Amsterdam, ISBN 9789049501440, hfst. 21