Koeler [2]
  • koe·ler
enkelvoud meervoud
naamwoord koeler koelers
verkleinwoord koelertje koelertjes

de koelerm

  1. een goed geisoleerde tas of bak waarin voorwerpen met ijs koel gehouden kunnen worden
    • Vergeet niet de koeler mee te nemen, als we naar het strand gaan. 
  2. (scheikunde) twee concentrische cilinders waarvan door de buitenste een koelvloeistof gevoerd wordt om de dampen in de binnenste te koelen en/of te doen condenseren
    • Meestal wordt het tegenstroomprincipe toegepast en stromen de koelvloeistof en de dampen in een koeler in tegengestelde richting. 

koeler

  1. onverbogen vorm van de vergrotende trap van koel
97 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be