wijnkoeler
  • wijn·koe·ler
enkelvoud meervoud
naamwoord wijnkoeler wijnkoelers
verkleinwoord

de wijnkoelerm

  1. een hulpmiddel voor het (af)koelen dan wel koel houden van wijn
    • Op ‘Drie Koningen’, blies de Eibergse Midwinterhoorn Groep volgens traditie voor de laatste keer dit seizoen op de hoorns. Daarna gingen de blazers naar het Muldershuis om voorzitter Gerrit Hazewinkel te verrassen. Vanaf 1957 was Gerrit al geinteresseerd in de traditie van het midwinterhoorn blazen. Vanaf 1967 is hij al bezig met een groep blazers in Eibergen. Om Gerrit te bedanken voor zijn inzet van meer dan 45 jaar om weer nieuw leven in te blazen werd hem een wijnkoeler met inscriptie aangeboden. [2] 
    • Toen de president de koeler cadeau gaf, liet hij er een boodschap in graveren die getuigt van de vriendschap met Hamilton. 'Niet om enige intrinsieke waarde die dit ding bezit, maar als blijk van mijn oprechte ontzag voor en kameraadschap met jou, en als herinnering aan mij, verzoek ik je deze wijnkoeler voor vier flessen aan te nemen.' [3]