• knob·be·lig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen knobbelig knobbeliger knobbeligst
verbogen knobbelige knobbeligere knobbeligste
partitief knobbeligs knobbeligers -

knobbelig [1]

  1. met veel bulten en knobbels, met halfbolvormige verhevenheden
    • Winkelshuis vroeg daarom omdat hij een tijd terug getuige was van een ‘bijna vreselijk ongeluk’ van een mevrouw met een rollater. ‘De kleine voorwieltjes stuiterden over de oneffen en knobbelige straatkeien. Op een gegeven moment stokte een van de kleine voorwielen en sloeg de mevrouw bijna voorover over de kantelende rollator. De mevrouw die naast haar liep kon haar nog net opvangen en zodoende erger voorkomen.’[2] 
    • Stelt u zich eens voor: uit de keuken komt een kok met een hele spruitenstam: een knobbelige uitgave van Luke Skywalkers Stars Wars-zwaard.[3] 
98 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Tubantia 02-AUGUSTUS-2014
  3. Volkskrant Mac van Dinther 9 januari 2016
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be