knapenliefde
- Geluid: knapenliefde (hulp, bestand)
- IPA: /ˈknaː.pə(n)ˌlivdə/
- kna·pen·lief·de
- samenstelling van knaap en liefde met het invoegsel -en-
- Vernederlandst leenwoord van Duits Knabenliebe, als leenvertaling van Oudgrieks παιδεραστία (paiderastía), aangetroffen in de 19e eeuw, met de opkomst van het filhellenisme.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | knapenliefde | knapenliefdes |
verkleinwoord | - | - |
de knapenliefde v
- erotisch-seksuele gevoelens van volwassenen (met name mannen) voor jonge jongens
- ▸ De omgang van den meer volwassene met de jeugd en de bescherming en hulp, door gene aan deze verleend in de openbare oefenplaatsen, leidde tot die zonderlinge liefde van den hemelschen Eros, de knapenliefde, de gehechtheid aan hem, die in lichaams- en geestesgaven de bovenhand heeft en aan den anderen kant de toewijding van den meer begaafde aan de veredeling en versterking van de nog in ontwikkeling zijnde vermogens.[1]
- (verouderd) jeugdige verliefdheid
- ▸ Knapenliefde.
En blozend sprak de blonde knaap:
- ‘Voorwaar, ik heb u lief!’
En in zijne oogen las het kind
haar eersten minnebrief.
Zij zag hem bleek en bevend aan,
de illusievolle maagd.
Gesproken was het groote woord,
de stoute stap gewaagd![2]
- ▸ Knapenliefde.
- [1] pederastie, pedofilie
- [2] jeugdliefde, kalverliefde
- Het woord knapenliefde staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Weblink bron Samuël Senior CoronelStaatkunde en geschiedenis. Volksgezondheid en volksbeschaving. (september 1878) in: De Tijdspiegel, Jaargang 36 (1879), D.A. Thieme, Den Haag, p. 31 op dbnl.org
- ↑ Weblink bron Hélène Swarth“Blauwe bloemen” (1884), J.L. Beijers, Utrecht, p. 106 op dbnl.org