• kna·pen·lief·de
enkelvoud meervoud
naamwoord knapenliefde knapenliefdes
verkleinwoord - -

de knapenliefdev

  1. erotisch-seksuele gevoelens van volwassenen (met name mannen) voor jonge jongens
     De omgang van den meer volwassene met de jeugd en de bescherming en hulp, door gene aan deze verleend in de openbare oefenplaatsen, leidde tot die zonderlinge liefde van den hemelschen Eros, de knapenliefde, de gehechtheid aan hem, die in lichaams- en geestesgaven de bovenhand heeft en aan den anderen kant de toewijding van den meer begaafde aan de veredeling en versterking van de nog in ontwikkeling zijnde vermogens.[1]
  2. (verouderd) jeugdige verliefdheid
     Knapenliefde.
    En blozend sprak de blonde knaap:
    - ‘Voorwaar, ik heb u lief!’
    En in zijne oogen las het kind
    haar eersten minnebrief.
    Zij zag hem bleek en bevend aan,
    de illusievolle maagd.
    Gesproken was het groote woord,
    de stoute stap gewaagd!
    [2]
  1.   Weblink bron
    Samuël Senior Coronel
    Staatkunde en geschiedenis. Volksgezondheid en volksbeschaving. (september 1878) in: De Tijdspiegel, Jaargang 36 (1879), D.A. Thieme, Den Haag, p. 31 op dbnl.org  
  2.   Weblink bron
    Hélène Swarth
    “Blauwe bloemen” (1884), J.L. Beijers, Utrecht, p. 106 op dbnl.org