klusser
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- klus·ser
Woordherkomst en -opbouw
- Naamwoord van handeling van klussen met het achtervoegsel -er
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | klusser | klussers |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
de klusser m
- iemand die onderhoudswerkzaamheden aan een huis doet en dat niet doet als hoofdverdienste
- De echte klusser is altijd bezig met zijn huis te verfraaien.
- Waarom is de reeks zo populair? Door de klassieke slapstick, de prachtige gadgets die de buren bouwen, en door de opgeruimde karakters van de twee. Steeds weer beginnen de doe-het-zelvers vol goede moed aan een klus, die dan al snel gierend uit de hand loopt. En als ze de chaos hebben bezworen, en het toch is gelukt, stort het toch allemaal weer in. De opgewekte klussers zullen echter nooit opgeven. Verder bedenken ze tussen alle blunders door ook altijd innovatieve oplossingen. [1]
Synoniemen
- knutselaar, doe-het-zelver, manusje-van-alles, factotum, klusjesman, rechterhandjes, doe-al, duvelstoejager, duivelstoejager, duizendpoot
Antoniemen
Gangbaarheid
- Het woord klusser staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "klusser" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ NRC Wilfred Takken 7 december 2016
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be