Klade
  • kla·de
enkelvoud meervoud
naamwoord klade kladen
verkleinwoord

de kladem

  1. (biologie) een groep bestaande uit alle soorten die afstammen van een bepaalde gemeenschappelijke evolutionaire voorouder
    • De Metaves zijn een klade die voorgesteld is door Faine en Houde in 2004. 


  • kla·de

klade

  1. vocatief enkelvoud van klad

klade

  1. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd aantonende wijs van het imperfectieve werkwoord klást