• ke·tel·bin·kie
enkelvoud meervoud
naamwoord ketelbinkie ketelbinkies
verkleinwoord - -

de ketelbinkiem het ketelbinkieo

  1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord ketelbink
  2. (scheepvaart) (geschiedenis) manusje-van-alles in de leeftijd van 12 tot 17 jaar aan boord van een schip
     En met een één, twee, drie in Godsnaam
    Ging het ketelbinkie overboord (…)
    [1]
  1.   Weblink bron Gearchiveerde versie De straatjongen uit Rotterdam (Ketelbinkie)   (1942) in: Meezingcafe : liedboek (16 juli 2017), Algemene Seniorenvereniging Zeist, p. 12