bink
- bink
- Leenwoord uit het Romani, in de betekenis van ‘Bargoens: man’ voor het eerst aangetroffen in 1731 [1]
- Bargoens, oorspronkelijk uit een zigeunertaal. [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bink | binken |
verkleinwoord | binkje | binkjes |
de bink m
- (informeel) populaire of stoere jongen
- Wat een stoere bink!
- Het woord bink staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bink" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "bink" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ bink op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be