• ke·tel·bink
enkelvoud meervoud
naamwoord ketelbink ketelbinken
verkleinwoord ketelbinkie ketelbinkies

de ketelbinkm

  1. (scheepvaart) scheepsjongen
     Na een paar dagen te hebben gezocht, monsterde ik als zestienjarige in de functie van ketelbink op het wildevaart-schip SS ‘Haulerwijk’ van de rederij Ehrhard en Dekker, die hun kantoren hadden in de van Vollenhovenstraat in Rotterdam.[2]
85 % van de Nederlanders;
33 % van de Vlamingen.[3]
  1. ketelbink op website: Etymologiebank.nl
  2.   Weblink bron Port Churchill in: Hollands Maandblad., 281 jrg. 12 nr. 4 (april 1971), Stichting Hollands Weekblad, Den Haag, p. 12
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be