Nederlands

 
kerkdienaar
Uitspraak
Woordafbreking
  • kerk·die·naar
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord kerkdienaar kerkdienaren
kerkdienaars
verkleinwoord kerkdienaartje kerkdienaartjes

Zelfstandig naamwoord

kerkdienaar m [2]

  1. (religie) leek die klusjes doet in een kerkgebouw
     Een koster van de kerk in Krimpen aan den IJssel bood direct na het incident al wel excuses aan namens de kerk. ,,Het doet ons veel verdriet", zei hij. De verdachte, een 43-jarige man, werd nog tijdens de kerkdienst door een kerkdienaar naar buiten geleid en daar aangehouden.[3]
  2. (religie) voorganger in een kerkdienst
     Nadat de ceremonie van de verloving had plaatsgevonden, spreidde een kerkdienaar midden in de kerk voor de lessenaar een roze, zijden kleed uit en het koor zette een psalm in op een prachtige, uiterst gecompliceerde melodie, waarbij bas en tenor met elkaar respondeerden.[4]
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. kerkdienaar op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3.   Weblink bron
    Cyril Rosman
    “SGP-raadslid na kerkrel: ‘Sensatiezoekende’ journalist moet ‘wegblijven’” (28 mrt. 2021), Tubantia
  4. Anna Karenina”   (1877), G.A. van Oorschot  , ISBN 9789028276062