Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ka·ve·ling
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord kaveling kavelingen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de kavelingv

  1. een afgescheiden deel van een geheel
  2. een verdeling in kavels
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

56 % van de Nederlanders;
57 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen