Karnen


  • kar·nen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
karnen
karnde
gekarnd
zwak -d volledig

karnen

  1. overgankelijk, (drinken), (voeding) melk langdurig mechanisch bewerken, wat het melkvet tot karnemelk of boter doet samenklonteren
    • Boter is gekarnd melkvet. 
  2. overgankelijk, (drinken), (voeding) door middel van het onder [1] genoemde proces worden verkregen
    • De boter is gekarnd. 
  3. onovergankelijk de neus ophalen, met de bedoeling snot tegen te houden

de karnenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord karn
82 % van de Nederlanders;
70 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be