karavaan
- ka·ra·vaan
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘troep kameelrijders’ voor het eerst aangetroffen in 1659 [1]
- Van perzisch karwan (kamelenstoet), van oudindisch karabha (kameel, jonge olifant).
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | karavaan | karavanen |
verkleinwoord | karavaantje | karavaantjes |
- groep reizigers
- Het woord karavaan staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "karavaan" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
91 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "karavaan" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be