kalkoenen
Nederlands
Uitspraak
- (IPA in voorbereiding)
Woordafbreking
- kal·koe·nen
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kalkoenen | |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
de kalkoenen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord kalkoen
- meervoudsvorm als officiële benaming (hoendervogels) Meleagrididae een voormalige onderfamilie van vogels uit de orde hoendervogels. Het zijn forse vogels die oorspronkelijk uit de bossen, moerasranden en het struikgewas van Noord- en Midden-Amerika komen. Tegenwoordig worden kalkoenen wereldwijd gehouden voor het vlees
Hyperoniemen
Hyponiemen (in taxonomische zin)
- [2] kalkoen
Verwante begrippen
- boskalkoen, Bruijns boskalkoen, bruinkraagboskalkoen, kamboskalkoen, pauwkalkoen, roodsnavelboskalkoen, zwartsnavelboskalkoen
Afgeleide begrippen
- kalkoen-galantine, kalkoenbedrijf, kalkoenbiefstuk, kalkoenborst, kalkoenenbedrijf, kalkoenenbout, kalkoenenei, kalkoenenhouder, kalkoenenhout, kalkoenennest, kalkoenenneus, kalkoenenras, kalkoenenvet, kalkoenenvlees, kalkoenfilet, kalkoengier, kalkoenhaas, kalkoenhen, kalkoenkuiken, kalkoenlever, kalkoenmengsel, kalkoenneus, kalkoenparelhoen, kalkoenpokken, kalkoenrollade, kalkoenschnitzel, kalkoenvlees, kalkoenworstje
Gangbaarheid
- Het woord kalkoenen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.