Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kak·ma·ker
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord kakmaker kakmakers
verkleinwoord kakmakertje kakmakertjes

Zelfstandig naamwoord

de kakmakerm

  1. (scheldwoord) iemand die erg tevreden is over zichzelf en daarom onverdiend de aandacht opeist
    • U had me juist moeten gispen wanneer ik het niet bij mijn opmerking had gelaten, maar er bijvoorbeeld aan had toegevoegd dat het uiteindelijk in het gedicht om meer, om iets diepers, om fundamentele waarden of weet ik veel ging! Meent u nu echt, zoals u met uw commentaar impliceert, dat ik zoiets publiekelijk over mijn gedichten (en dus over mezelf) zou hebben moeten durven beweren? Terecht had u dán kunnen honen dat de dichter een kakmaker was. [3]
Synoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen