joggingspak
  • jog·ging·pak
enkelvoud meervoud
naamwoord joggingpak joggingpakken
verkleinwoord joggingpakje joggingpakjes

het joggingpako

  1. (sport) (kleding) modieus trainingspak van glimmende stof
    • Zeg, dat stuk in Onze Taal gelezen over de nieuwe woorden van 1999?. "Van Ton den Boom en Annelies Kooijman? Ja zeker." En dat stuk in NRC, van Ewoud Sanders? "Uiteraard." Mijn favoriet is de gelegenheidshooligan. Prachtig woord, vind je niet? "Schitterend." De gelegenheidshooligan heeft geen eigen pitbullsmoking ("joggingpak"), die húúrt er een. Bij zo'n verhuurbedrijf voor gelegenheidskleding.[1]  
    • „Iedereen die directeur tegen mij zegt, vliegt er meteen uit”, zei je vorig jaar, toen je het toernooi voor het eerst leidde. Hoe is dat deze editie? „Ik kan niet aan de titel wennen. Ik ben gewoon een van de medewerkers die probeert het toernooi zo goed mogelijk te laten verlopen. Deze week en tijdens de voorbereiding zijn er mensen die veel harder werken dan ik. Je zal mij waarschijnlijk niet strak in pak zien. Een colbertje heb ik wel aan, ik ga niet in mijn joggingpak lopen.”[2] 
98 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[3]
  1. Volkskrant Jan Kuitenbrouwer 20 januari 2000
  2. NRC Steven Verseput 12 december 2011
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be