Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • jat·ter
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord jatter jatters
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de jatterm

  1. dief
    • Het Gelderse Bemmel wordt geteisterd door dieven die kerstversiering stelen. Een gedupeerde richt zich bij WNL tot de jatters. [2] 
Synoniemen

Gangbaarheid

78 % van de Nederlanders;
66 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen