jatmoos
- jat·moos
- Leenwoord uit het Jiddisch, in de betekenis van ‘handgeld’ voor het eerst aangetroffen in 1950 [1]
- Herkomst: Jiddisj [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | jatmoos | jatmozen |
verkleinwoord |
het jatmoos o
- (Jiddisch-Hebreeuws) handgeld
- (Jiddisch-Hebreeuws) eerste omzet van de dag
- Het woord jatmoos staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "jatmoos" herkend door:
30 % | van de Nederlanders; |
6 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "jatmoos" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Stichting Hebreeuwse en Jiddisje woorden in het Nederlands
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be