jambisch
- jam·bisch
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | jambisch | jambischer | |
verbogen | jambische | jambischere | |
partitief | jambisch | jambischers | - |
jambisch [1]
- (dichtkunst) (letterkunde) met het ritme van een jambe, een versvoet van een onbeklemtoonde lettergreep, gevolgd door een beklemtoonde
- ▸ De gedichten zijn, behoudens een enkele uitzondering, opgebouwd uit drie strofen en het aantal gedichten met een ononderbroken jambisch ritme is wel erg hoog. Ondanks het hoogstaande onderwerp maakt dit ze toch voorspelbaar en uiteindelijk enigszins teleurstellend.[2]
- ▸ Plots weet een meisje op de achterste rij het. Ze komt naar voren en zet met een rode stift streepjes onder ”welk”, ”len”, ”um” en ”telt”. Conclusie: een jambisch metrum.[3]
- Het woord jambisch staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "jambisch" herkend door:
46 % | van de Nederlanders; |
45 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron 28-05-2010“Vertrouwen en schuldgevoel” (Klaas Fraanje), Reformatorisch Dagblad
- ↑ Weblink bron Chris Klaasse“Bij ”De idioot in het bad” kun je een speld horen vallen” (04-02-2019), Reformatorisch Dagblad
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be