jagt
Niet te verwarren met: Jagd, Yacht, yacht |
- jagt
- [A] Afkomstig van het Middelnedertyske woord "jacht"
- [B] Ontleend aan het Nederlands
Naar frequentie | 2327 |
---|
[A+B] | enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | jagt | jagten | jagter | jagterne |
genitief | jagts | jagtens | jagters | jagternes |
[A] jagt, g
- jacht (op wild)
- «Hun elsket å dra på jagt med pil og bue.»
- Zij hield er van op jacht te gaan met pijl en boog.
- «Hun elsket å dra på jagt med pil og bue.»
- (figuurlijk) jacht (op een persoon)
- (figuurlijk) jacht (op een voorwerp of doel)
- (juridisch) het recht op jacht in een bepaald gebied
|
|
|
[B] jagt, g
- (scheepvaart) (historisch) een bepaalde soort van kleine zeilbooten vooral in Scandinavië
- jagt in: Det Danske Sprog- og LitteraturselskabDen Dankse Ordbog op website:ordnet.dk