• in·ten·si·teit
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘mate van kracht’ voor het eerst aangetroffen in 1843 [1]
  • Van het Franse intensité met het achtervoegsel -iteit [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord intensiteit intensiteiten
verkleinwoord

de intensiteitv [3]

  1. het intens zijn, de hevigheid, sterkte
98 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]