Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·sta·bi·li·teit
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord instabiliteit instabiliteiten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de instabiliteitv

  1. het instabiel zijn, de onbestendigheid
    • De instabiliteit van de financiële sector is de motor geweest van het populisme in Europa. "Primair is het de bankensector geweest", aldus minister van Financiën Jeroen Dijsselbloem [1] 
    • ‘Hij glijdt af”, „hij is losgeslagen”, „er is iets mis met hem”. Meerdere westerse leiders, politici en analisten hebben Vladimir Poetins inval van Oekraïne de afgelopen weken verklaard uit zijn veronderstelde mentale instabiliteit. [2] 
Synoniemen
Antoniemen
Hyponiemen
Vertalingen

Gangbaarheid

Verwijzingen