• in·kap·se·len
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
inkapselen
kapselde in
ingekapseld
zwak -d volledig

inkapselen

  1. overgankelijk (biologie) door weefsels omsluiten
    • Alles wijst erop dat van de punt van het hoefbeen een stukje is afgebroken dat door het lichaam is ingekapseld. 
96 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[5]