inboorling
- Geluid: inboorling (hulp, bestand)
- IPA: /ˈɪmborlɪŋ/
- in·boor·ling
- van Middelnederlands inboorlinc; op te vatten als samenstellende afleiding van in (bijwoord) en geboren met het achtervoegsel -ling[1][2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | inboorling | inboorlingen |
verkleinwoord | inboorlingetje | inboorlingetjes |
de inboorling m
- (verouderd) iemand die in een aangegeven land, streek of plaats is geboren
- De term autochtoon heeft een positieve gevoelswaarde terwijl de term inboorling denigrerend bedoeld is.
- een autochtone bewoner van een niet-westers land
- - In dat land woonden inboorlingen.
- - Op een verlaten strand achter het dorp van de inboorlingen stuitte ik op een spoor van verse voetstappen. [3]
Inboorling is een vrijwel letterlijke vertaling van het aan het Oudgrieks ontleende autochtoon, maar de betekenis is vernauwd tot niet-westerse landen.
- [1] autochtoon
- [2] inlander
- Het woord inboorling staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "inboorling" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Middelnederlandsch Woordenboek
- ↑ Mitchell, DavidWolkenatlas vertaald door Aad van der Mijn 2005 ISBN 9021474840 pagina 9
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be