• in·bla·zing
enkelvoud meervoud
naamwoord inblazing inblazingen
verkleinwoord

de inblazingv

  1. gedachte die door iets of iemand anders opgewekt wordt
     De inblazing is alleen maar een aanzet of een voorstel, hetzij van de duivel, hetzij van een instrument van de duivel, geheel en al buiten ons. Dit kan bij ons geen zonde heten als er maar geen vermaak of inwilliging bijkomt. Dat zijn tekenen van zwakheid.[2]
55 % van de Nederlanders;
57 % van de Vlamingen.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Simon Oomius
    “Satans inblazing” (13-06-2016), Reformatorisch Dagblad
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be