• in- en in·ge·lo·vig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen in- en ingelovig - -
verbogen in- en ingelovige - -

in- en ingelovig

  1. ten diepste overtuigd
    • (...) een geschreven portret van de vroegere „chef", waarin hij getypeerd werd als „In- en ingelovig, wijs, bekwaam met een hart vol bewogenheid voor ieder die het uniform droeg. [1]