immobiliseren
- im·mo·bi·li·se·ren
- afleiding van mobiliseren met het ontkennend voorvoegsel in-
immobiliseren
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
immobiliseren |
immobiliseerde |
geïmmobiliseerd |
zwak -d | volledig |
- (medisch) het onbeweeglijk maken van gekwetste ledematen
- „Ik heb niets gebroken maar kamp met een ontwrichte schouder”, sprak Contador gisteravond na een bezoek aan de dokter in het hotel van zijn ploeg Tinkoff-Saxo. „De artsen hebben me geadviseerd om de linkerarm te immobiliseren gedurende de avond en nacht, terwijl ik met mijn andere arm moet proberen om de schouder te bewegen.[1]
- zorgen dat iets niet meer verplaatst kan worden
- De federale staatssecretaris heeft vooral auto’s met buitenlandse nummerplaten op het oog. „Veel van die bestuurders nemen geen parkeerticket of nemen plaatsen in die voorbehouden zijn voor bewoners. Wanneer het lokale parkeerbedrijf straks merkt dat deze parkeerboetes onbetaald blijven, zal het de auto kunnen immobiliseren met een wielklem”, zegt Wathelet dinsdag in Belgische media.[2]
- [1] vastzetten, fixeren
- [2] inactiveren
1+2
- Het woord immobiliseren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "immobiliseren" herkend door:
91 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ NRC Maarten Scholten 15 mei 2015 Contador tussen hoop en vrees met ontwrichte schouder na val
- ↑ Reformatorisch Dagblad 18-12-2012 „Wielklem voor buitenlandse foutparkeerder”
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be