Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • im·mo·bi·li·seer·de

Werkwoord

vervoeging van
immobiliseren

immobiliseerde

  1. enkelvoud verleden tijd van immobiliseren
    • Ik immobiliseerde. 
    • Jij immobiliseerde. 
    • Hij, zij, het immobiliseerde.